De jaren 80: De esthetisering van de emotie.

 

De wereld had haar smaak verloren. Er restte niets om nog de tanden in te zetten. (A.F.Th.van der Heijden, Advocaat van de hanen)

 

Rond 1980 ontwikkelt zich in het artistieke en literaire milieu een klimaat, dat het beste aangeduid kan worden met de term "fin de siècle". Het is een ontwikkeling, die veel over­eenkomsten vertoont met datgene, wat zich ook de laatste decennia van de vorige eeuw in gang zette. Men keert zich af van het engagement en laat zich onderdompelen in loomheid, doelloosheid en machteloosheid. Begeleid door deze maatschap­pelijke moeheid sleept de kunstenaar zich naar de eeuwwisse­ling, zoekend naar alternatieve kunstvormen, die hij uiteinde­lijk vindt in een allesoverheersend estheticisme en symbolis­me. Vooral het proza van onze jaren 80 sluit nauw aan bij de symbolistische en romantisch-decadente traditie van de vorige eeuw. Kenmerken van het decadentisme zijn het besef van verval en verrotting en een constant gevoel van ondergang, dat uit­eindelijk leidt tot een op de spits gedreven esthetiek en stilistische verfijning. Het natuurlijke en alledaagse wordt afgewe­zen en maakt plaats voor cultivering van het kunstmatige en het exquize. De literatuur wordt weer volwassen en gedurfd en vormt als zodanig een duidelijke reactie op het bange en gemakzuchtige proza van de jaren 70. Het korte verhaaltje maakt plaats voor de dikke, in volzinnen geschreven roman, in de poëzie zien we een herwaardering van het sonnet, het kwa­trijn en het rondeel. Als er een Manifest van 80 zou zijn verschenen, had de titel kunnen luiden: De traditie van de klassieke literatuur.

De wegbereiders voor deze ontwikkeling werden in de loop van de zeventiger jaren Gerard Reve en Harry Mulisch. Reve schreef zijn liefdesromans "De taal der liefde" (1972), "Lieve Jon­gens" (1973), "Het lieve leven" (1974), "Een circusjongen" (1975) en het hoogtepunt "Oud en eenzaam" (1978), die alle vijf aansluiten bij de traditie van het romantisch-decadente proza. Zijn steeds terugkerende thema's van kwelling en lust­beleving worden ingebed in geësthetiseerde emoties, waarbij het niet meer gaat om de daad, maar om de pure schoonheid ervan. Zoals vroeger de ulevel, een vrij onooglijk snoepje, bij kinderen zeer gewild was vanwege het mooie papiertje eromheen, zo wordt bij Reve het fantaseren over en de verpak­king van de emotie belangrijker dan de emotie zelf. Lustbele­ving als gestolde schoonheid, kwelling als esthetisch element, dat zijn de decadente principes waaromheen Reve zijn liefdes­romans bouwde.

De invloed van Reve is vooral duidelijk bij de auteurs, die gerekend worden tot de kring van het tijdschrift "De Revisor": Oek de Jong, Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman, Nicolaas Matsier en Doeschka Meijsing. Zij krijgen al snel het vage etiket "Academisten" opgeplakt, omdat zij de nadruk leggen op de structuur en de vorm en niet meer geïnteres­seerd zijn in de inhoud van een roman. Volgens Kooiman is het volmaakte verhaal dan ook het lege verhaal. Als er al sprake is van academische schrijvers, zouden ze dus eerder gezien kunnen worden als leden van een "Academie voor Schoone Kunsten".

Harry Mulisch introduceert in zijn roman "Twee vrouwen" (1975) en zijn novelle "Oude lucht" (1977) de spiegelstructuur die in de litera­tuur van de 80-ers vaak terugkeert. Hierbij zijn in een roman twee lagen te onderscheiden: de oppervlakte- en de diepte­structuur. In de oppervlaktestructuur bevindt zich het herken­bare, tijdgebonden verhaal, de werkelijkheid (te verge­lijken met de klank, datgene wat te horen is in een muziekstuk en wat te zien is op een schilderij). Daaronder gaat in de diepte­structuur een niet aan tijd gebonden mythe schuil, of een filosofisch probleem, een politieke stellingname etc. (te vergelijken met het ritme in een muziekstuk en het idee achter een schilderij).

In "Twee vrouwen" vinden we in de oppervlaktestructuur het verhaal van de tragisch eindigende lesbische verhouding tussen Laura en de kapster Sylvia, waarmee Mulisch zich plaatst aan het begin van de feministische golf in de literatuur. De dieptestructuur bestaat uit de eeuwig geldende mythe van Orpheus en Oidipous, die als het ware in de oppervlak­testruc­tuur geactualiseerd worden. In "Oude lucht" vinden we in de dieptestructuur de Oidipous-mythe, in de oppervlaktestructuur het psychologische relaas van een ouderwor­dend echtpaar. Ook hier gaat het in feite om de actualisering van de Oidipous-mythe. Wat Mulisch uiteindelijk met zijn spiegelstructuren aan wil tonen is, dat het menselijk handelen gezien moet worden als een steeds terugkerend grondpatroon, dat geworteld is in de mythen.

Harry Mulisch plaatst zich met deze romans in de traditie van het symbolisme, de stroming die vooral in de Franse en Engelse schilderskunst tussen 1890 en 1900 toonaan­gevend is geweest. De symbolisten in de literatuur verlangden naar "plus de mystère, plus de rêve, plus de mystique" en probeerden dat uit te drukken d.m.v. symbolen als de sfinx, de Medusa-figuur, Salomé. In hun romans spiegelt zich achter en in de werkelijk­heid een geheel andere wereld, waarin het wezen van de mens vastligt.

De belangrijkste vertegenwoordigers van de jaren 80 zijn behalve de Revisor-auteurs o.a. Willem Brakman, Jeroen Brou­wers, Louis Ferron, A.F.Th. van der Heijden, Joyce & Co, Jan Siebelink, Leon de Winter, Leo Pleysier, Herman Portocarero.

 

Drie proza-schrijvers van "Italiaans-Nederlandsen bloede"

Joyce & Co

Mystificaties worden in de romantische literatuur veel ge­bruikt, maar in de moderne literatuur komen ze nauwelijks meer voor. Het schrijverscollectief Joyce & Co vormt een, voor veel critici pedante en irritante, uitzondering. In feite was er eigenlijk slechts sprake van één schrijver, Geerten-Maria Meijsing, de jongere broer van de schrijfster Doeschka Meij­sing. Op het gymnasium van het Augustijnencollege in Haarlem ontwik­kelde hij samen met zijn boezemvriend Keith Snell het concept voor een schrijversfirma als uitvloeisel van allerlei filoso­fische en kunsthistorische denkbeelden en van een over­dreven schoonheidsverering. Joyce & Co is eigenlijk de naam van een slagerij-concern in Dublin, maar ook een toespeling op boek­handel Shakespeare & Co in Parijs, die in 1921 de roman Ulys­ses van James Joyce uitgaf. Naast woordvoerder-directeur Geerten Meijsing en secretaris Keith Snell waren er nog twee medefirmanten, maar het creatieve werk werd vooral verricht door Geerten Meijsing. De bedoeling van Joyce & Co was een groots opgezette trilogie te schrijven, waarin de romantisch-decadente auteurs overtroffen moesten worden door het gebruik van de retorische technieken uit de Oudheid. Het onderwerp werd de geschiedenis van de eigen groep en daarin school tevens de misluk­king van het project. De schrijvers, die samenvielen met de personages, waren een stel verwende jonge­lui uit de gegoede kringen, die hun verveling probeerden te verdrijven door het afpakken van elkaars vriendinnen en het elitair debatteren over kunst. Deel 1, Erwin, is een zogenaamd gevonden manuscript, waarvan de datum 5-10-1972 technisch en thematisch wordt uitgewerkt: 5 delen, 10 hoofdstukken, 72 alinea's of 24 units van 6000 woorden. De roman, die eindigt met de zelfmoord van Erwin, speelt zich in 24 uur af, waarin ook zijn vriendin Martha 24 jaar wordt. De eerste letters van elk van de 24 units vormen twee regels uit een vers van de middeleeuwse schrijver Gottfried van Strassburg: "Martha ma belle / Martha ma mie." Ondanks het romantische thema van de liefdesdood en vooral van de schoonheid is het een volkomen leeg boek geworden.

Deel 2, Michael van Mander, is opgebouwd volgens de Gulden Sneede, het schoonheids­ideaal in de beeldende kunst van de Oudheid en Renaissance en heeft als thema vriend­schap en schil­derkunst. De titel verwijst naar de 16e eeuwse schilder Carel van Mander, die veel verhandelingen over beeldende kunst schreef.

In het laatste deel, Cecilia, komen alle lijnen van het drie­luik tesamen: woord, beeld en muziek, de voornaamste elementen van de opera, het onderwerp van deze roman. Geerten Meijsing neemt hier spottend afscheid van zijn medefirmanten, ze komen er in voor als een stel verlopen muzikanten en deelt mee, dat hij in het vervolg onder zijn eigen naam verder zal publice­ren. Hij heeft zich inmiddels gevestigd in de Toscaanse stad Lucca in Italië, het land, waar ook het grootste gedeelte van de trilogie zich afspeelt.

A.F.Th van der Heijden

Na zijn niet voltooide studies psychologie, filosofie en esthetica woont van der Heijden aan het eind van de jaren 70 de helft van het jaar op het Isola Maggiore in het Trasimeno-meer. Zijn pseudoniem Patrizio Canaponi blijkt een geslaagde mystificatie, omdat zijn verhalenbundel "Een gondel in de Herengracht" en de roman "De draaideur" door de critici als on-Nederlands betiteld worden. Op de flaptekst en in inter­views werd uitslui­tend vermeld dat deze auteur van Nederlands-Italiaansen bloede was. Hoewel "De draaideur" gezien werd als de Italiaanse tegenhanger van Mulisch' "Twee vrouwen", ligt het accent meer op de overdadige stilistische verfijningen en decadente fantasieën dan op de inhoud.

Onder zijn eigen naam publiceert van der Heijden daarna een vierluik "De tandeloze tijd", waarvan inmiddels zijn versche­nen: "De slag om de Blauwbrug" (Proloog), "Vallende ouders" (deel 1), "De gevarendriehoek" (deel 2), "Advocaat van de hanen" (deel 4) en "Weerborstels" (Een intermezzo). De titel van de cyclus is dubbelzinnig: Het gaat niet alleen om een tijd zonder tanden, waarbij de voorbijgaande tijd haar macht ontnomen is, maar ook om een manier om de tand des tijds te doorstaan. De hoofdpersoon Albert Egberts wil leven "in de breedte", d.w.z., dat hij zich in één moment bewust wil zijn van alles wat hij heeft beleefd in de voorafgaande tijd. Zo blikt hij terug op veel verloren tijd als hij dertig geworden is, er wordt bovendien een tijdsbeeld gegeven van de jaren 70 en er is een filosofische benadering van de tijd.

De ontwikkeling van de cyclus loopt via het symbool van de schaar. In het proloogboek gebruikt Egberts de schaar om auto's open te breken om aan geld te komen voor heroïne. Openstaand is zij een gevorkte weg, waarbij Albert Egberts zich in zijn leven bevindt op de plek waar de twee sneden van de schaar om hetzelfde punt draaien. De schaar is tegelijker­tijd ook symbool van het lot, want de schikgodinnen spinnen onze levensdraden en knippen ze door als het hun uitkomt. Egberts verlangt vaak terug naar de moeder­schoot, die ook gezien kan worden als een schaar: de schede als het begin van het leven met de open benen links en rechts. Zo is ook de compositie van het gehele vierluik een schaar: "Na te zijn afgedaald naar de oorsprong van mijn leven, volgde mijn wijs­vinger dit leven langs het andere blad terug naar het heden, in de richting van zijn eigenlijke bestemming".

In de dieptestructuur van "De tandeloze tijd" vinden we van der Heijdens politieke engagement en zijn visie op het nieuwe fin de siècle, dat vooral in deel 4 duidelijk naar voren komt. Uiteindelijk wil hij met deze romancyclus protesteren tegen de crisis in de wereld en de mens uitschelden om wat hij ver­zwijgt. "Ik wil de mens afbreken tot er een krioelend insekt overblijft. Ik wil zien wat er van de mens overblijft na de behandeling die ik hem geef."

De compositie van de roman "De sandwich", die niet tot het vierluik behoort, is be­nvloed door de theorieën van Gerard Reve over de onwaarschijnlijke werkelijkheid en het Zinloos Feit. Volgens Reve vormen ware gebeurtenissen in het leven vaak een huivering­wekkend verhaal, die bij de lezer ongeloof en irritatie oproepen. Uitgangspunt van "De sandwich" is de zelfmoord van van der Heijdens jeugdliefde Karine en de dood van zijn jeugdvriend Frank als gevolg van een bizar ongeluk. Beiden heeft hij kort na elkaar verloren. Hij herinnert zich het moment, dat Karine het op straat koud heeft. Aan Frank vraagt ze of zij op hem mag liggen. Adriën moet dan op haar gaan liggen. "Jullie moeten een sandwich van me maken." Zinlo­zer kan een feit niet zijn. Volgens Reve verpesten dit soort gebeurtenissen vaak een verhaal en omdat ze niet te elimineren zijn, moet je ze ombuigen tot zinvolle elementen. Adriën weigert op het verzoek van Karine in te gaan. Door de sandwich niet te voltooien verenigt hij zich niet met zijn vrienden en ontkomt daardoor aan een vroege dood.

 

Oek de Jong

Ook deze auteur woonde enige tijd in Italië, op het eiland Pantelleria, nadat hij in Amsterdam kunstgeschiedenis had gestudeerd. De hoofdpersonen in zijn romans en verhalen worden gekenmerkt door overgevoeligheid, die zij voor hun omgeving verbergen achter een onbegrijpelijk gedrag. Enerzijds willen zij zich niet overleveren aan de liefde voor vrouwen, ander­zijds voelen zij zich bij hen toch ook weer erg geborgen. Ook hun gedrag naar mannen toe is vaak problematisch. Altijd proberen zij een synthese te vinden tussen gevoel en verstand en als dat mislukt reageren ze op verschillende manieren. Of ze vluchten in de mythologische rivier de Lethe, de rivier van de vergetelheid (in "Opwaai­ende Zomerjurken") of ze verbergen zich in een donkere kast (in "Rita Koeling") of ze stappen op het vliegtuig en verdwijnen (in "Een cirkel in het gras").

Hoofdthema's in het werk van Oek de Jong zijn het gevoel van "onbeweeglijkheid", een mystiek inzicht in de samenhang van alles, waarbij alle spanningen zich oplossen en de kunst, een begrip waar inspiratie, intellectualiteit en beheersing samen­vloeien tot één complex.

Macht en beheersing zijn de thema's van de roman "Een cirkel in het gras", die leiden tot vele conflicten in de relatie tussen de Italiaanse kunsthistoricus Simonetti en de Neder­landse journaliste Hanna Piccard. Macht leidt tot ondergang, hetgeen te zien is bij Zucarelli, de baas van Simonetti en Aldo Moro, de Italiaanse politicus, die 40 jaar in het centrum van de macht heeft geleefd. Beide mannen lijken op elkaar. Zucarelli heerste met de macht van de esthetica, Moro met de macht van de politiek en beiden gaan ten onder. Zucarelli verdrinkt, Moro wordt gedood door terroristen.

 

 

Drie dichters uit het noorden

C.O.Jellema

Afkomstig uit een geslacht van Friese en Groningse boeren en predikanten, studeerde hij zelf ook theologie en later Duitse taal- en letterkunde. Na enkele omzwervingen door Nederland vestigde hij zich definitief op het Groninger hogeland. In zijn poëzie, die voornamelijk in De Revisor wordt gepubli­ceerd, keren deze invloeden regelmatig terug.

Zijn dichtbundels hebben een strakke vormgeving en bestaan voor het grootste gedeelte uit sonnetten, die vaak zijn onder­gebracht in lange reeksen of cycli. In de bundel "Door eenen spiegel" ontstaat hierdoor een spiegelstructuur.

Drie elementen zijn bepalend voor de poëzie van Jellema: de werkelijkheid, de tijd en de traditie. De realiteit is voor hem vervreemdend, mensen en dingen hebben hun identiteit verloren en het is de taak van de dichter hen die identiteit terug te geven. De tijd speelt hierbij een belangrijke rol, omdat het verleden het identiteitverlies alleen maar groter maakt en de dichter de lijn naar het heden zelf moet construe­ren. De bundel "De schaar van het vergeten" is hier helemaal aan gewijd.

 

Een nieuwe broek

 

Een nieuwe broek trok ik vanmorgen aan,

die me goed zat, ik stond met enig

welbehagen voor de spiegel. Misschien

doordat die broek goed zat dacht ik

aan een jong lichaam, jong en soepel,

aan moedervlekken op een blanke huid

en dacht aan jou

               en hoe het jullie gaat

in dierbaar Italy, hier alles best

zal ik straks schrijven

                      en zag je lopen,

een jongensziel in een volwassen lijf

dat nooit bruin wordt, in Siena op het plein.

Niet wil je weten wat er is te zien,

alleen maar kijken, en als bij de rand

van het bassin de donkere meisjes

haar handen door het water laten glijden,

in witte jurkjes alle vier, heel even

de jongere zuster van een blonde vrouw.

(Ik was er zelf, in Siena op het plein,

gezond en vrolijk, als voor twintig jaar,

zoals het toen had kunnen zijn, een man.)

 

Wat deed die nieuwe broek met ons vanmorgen.

 

De lijsterbessen worden hier al rood.

De dauw hangt ook al in de spinnewebben.

 

Van: C.O.Jellema

Uit: De schaar van het vergeten (Em.Querido, Amsterdam, 1981)

 

 

Met de traditie grijpt Jellema terug naar motieven van de Duitse romantiek en het symbolisme, maar ook naar zijn Gro­ningse achtergrond. In de bundel "De toren van Snelson" smel­ten de drie elementen samen tot zijn visie op de wereld en de kunst.

 

Epiloog

 

Kunst is de vraag. Waar staan wij, samen, vaker

alleen. Buiten ligt sneeuw. Het zondags plein.

Jas aan. We gaan. Onze voetstappen kraken.

Het vriest, zeg je. Zou ergens koffie zijn?

 

We lopen in de richting van de trein.

Wat deed het je? Antwoorden is ontwaken

uit een bedreven dubbelspel. Met mijn

verstand zeg ik: kunst kan natuur niet maken.

 

"Zo leven wij, en nemen steeds afscheid"

(Rilke). Wat is formeert zich op papier

Als een herinnering. - Heb je het koud?

 

Verdomde koud. En jij? Ook. Het wordt tijd,

dat 't voorjaar komt. - Denken: wij lopen hier,

samen, mits de werkelijkheid het houdt.

 

Van: C.O.Jellema

Uit: De toren van Snelson (Em.Querido, Amsterdam, 1983)

 

Gerard Nijenhuis

Ook Nijenhuis studeerde theologie, was enkele jaren predikant in het westen, maar keerde naar zijn geboortegrond Drenthe terug en hing zijn beroep aan de wilgen, omdat het hem te veel benauwde. In zijn poëzie verwoordt hij, vaak in sonnetvorm, gevoelens van weemoed en verlangen op een nuchtere manier. De taal werkt hierbij als een bezwerings­formule. In de bundel "Het dorp bestaat niet meer" verzet hij zich tegen alles wat verloren gaat en toont hij een sterk verlangen naar het verle­den.

 

Het dorp bestaat niet meer

 

Het dorp bestaat niet meer. De sprakeloze nachten,

de zomer, de geur van linden, losgekomen

uit bloesem, maar evenzeer uit onze dromen.

De bomen, die zacht bladeren - onze gedachten.

 

Het werd een spiegelbeeld dat onze ziel verdeelt,

een onderstroom van heimwee, dat opeens naar boven

komt met alles wat niet meer bestaat: De hoven,

waar wij speelden en ons zondags hebben verveeld.

 

Het dorp hield op alsof het nooit bestond. De letters

zijn voor t oog nog wel het zelfde. De atlas

gaat door met te vertellen wat er vroeger was.

 

Maar de verliezers weten beter. De zetters

kunnen niet vermoeden, hoe sluipend het verval

zich meester heeft gemaakt van ons en ons heelal.

 

Van: Gerard Nijenhuis

Uit: Het dorp bestaat niet meer (De Beuk, Amsterdam, 1991)

 

Hoofdthema bij Nijenhuis is het niet kunnen kiezen, bijvoor­beeld tussen heden en verleden, tussen Nederlands en Drents, tussen menselijke relaties, waardoor droom en werkelijkheid zich vaak vermengen.

 


Kind

 

Als hij voorover boog, de spiegel binnen ging,

liepen de uren achterwaarts. Het kind dat hij verloor

dook op in het gedicht. Het werd een vast verhoor

 

met vragen, die hij zelf had opgemaakt. Diktaat

van wat gebeurde, omdat het einde vast staat,

de afloop al besloten ligt in het begin.

 

Van: Gerard Nijenhuis

Uit: Dubbelspel (De Beuk, Amsterdam, 1983)

 

Jean Pierre Rawie

Als zoon van een doopsgezinde predikant bracht Rawie zijn jeugd door in Winschoten en ging daarna in Groningen Russisch, Italiaans en Roemeens studeren. In zijn eerste bundels dicht hij in sonnetten, rondelen en andere klassieke versvormen vooral over de thema's liefde en dood. In 1987 wordt hij wegens zijn jarenlang overmatig drankgebruik drie maanden opgenomen in het Amsterdams Medisch Centrum, waar hij op het randje van de dood zweeft.

 

Intensive Care III

 

Het Lab heeft monsters van mijn bloed en plas

met vakkennis en ijver bestudeerd,

naar aanleiding waarvan men concludeert

dat er iets loos is met mijn pancreas,

 

de alvleesklier, waardoor je spijsverteert.

En thans geschiedt waar ik al bang voor was,

want onheilspellend in zijn witte jas

staat daar de internist, en decreteert:

 

"U moet de drank voorlopig laten staan,

want alcohol - jenever, wijn of bier,

noemt U maar op - verkleint Uw levenskans".

 

- En dat terwille van zo'n dwaas orgaan.

Wat is dat nou voor een naam, "de alvleesklier",

en dan die "eilandjes van Langehans"?!

 

Van: Jean Pierre Rawie

Uit: Oude gedichten (Bert Bakker, Amsterdam, 1990)

 

Daarna volgt er een omslag in zijn leven en wordt de tijd het belangrijkste thema in zijn poëzie. De tijd is bij Rawie genadeloos, want hij is zich er van bewust, dat iedere seconde die er in zijn leven bijkomt in feite een seconde is, die er af gaat. Ook begrippen als schoonheid en geluk zijn aan tijd onderhevig en tegen deze vergankelijkheid protes­teert hij in zijn poëzie.

 

Uitzicht

 

Hoe dikwijls ik dit eendere traject

heb afgelegd in de vergane jaren,

steeds voel ik de vervoering in mij varen

wanneer de trein bij avondval vertrekt.

 

Het land ligt met zijn voren en zijn aren

windstil tot aan de einder uitgestrekt;

Ik wilde dat ik alles zo perfect,

Zo roerloos tot het eind toe kon bewaren.

 

Maar niets van wat met goddelijk geduld

op het bestaan bevochten werd hield stand

in alle jaren die mij zijn ontvlogen.

 

En dit? Nog even, dan wordt ook dit land,

als alles wat volmaakt was in mijn ogen,

in nevel en in duisternis gehuld.

 

Van: Jean Pierre Rawie

Uit: Onmogelijk geluk (Bert Bakker, Amsterdam, 1992)